Naar boven ↑

Update

Nummer 13, 2020
Uitspraken van 11-06-2020 tot 25-06-2020
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. H.J. de Kloe, mr. E. Ayerdem, mr. R.J.H. Berghuis, mr. J.O. Bijloo, mr. S.J. van den Boogert, mr. A.D. van Dalen, mr. J. van den Dolder, mr. N. Gamliël, mr. G.P. van Hooft, mr. I.F.M. Lakwijk, mr. K.C.S. Meekes, mr. A.M.H. Nolte, mr. J.E. van Nuland, mr. W.P.IJ. Overgoor, mr. B.S. Pronk, mr. dr. S. Renssen, mr. D.R.C. Smit, mr. W.T.N. Vlasveld, mr. J.H.M. van de Wiel en mr. S. Zonneveld.

Annotatie bij Gerechtshof Amsterdam 26 mei 2020, INS 2020-0166
Naar het oordeel van het hof strekt een hypotheekrecht dat in 1983 is gevestigd niet tot zekerheid van een krediet dat in 2004 is verstrekt. Het hof kijkt daarbij naar de bedoeling van partijen op het moment dat de vordering is ontstaan. Tom Booms is in zijn annotatie kritisch op dit oordeel. Hij betoogt dat de vraag tot zekerheid van welke vordering een hypotheekrecht strekt, wordt bepaald door wat partijen bij de vestiging ervan zijn overeengekomen, niet door wat partijen beoogden bij het ontstaan van de vordering. Klik hier om de annotatie te lezen.

Rechtspraak
Hierbij ontvangt u de voor u geselecteerde jurisprudentie. Graag wijs ik u in het bijzonder op de volgende uitspraken.

Gerechtshof Den Haag 9 juni 2020, INS 2020-0169, Rabobank/Ten Berge q.q. c.s.
Een gefailleerde VOF is lid van de bloemenveilingcoöperatie Flora Holland. De VOF heeft een vordering op de coöperatie uit hoofde van een participatierekening en een verstrekte ledenlening. De statuten bevatten een onoverdraagbaarheidsbeding. De eerste rechtsvraag waarop het hof antwoord geeft, is of een onoverdraagbaarheidsbeding impliceert dat ook verpanding is uitgesloten. Volgens het hof is dat niet het geval. Het uitgangspunt is dat een onoverdraagbaarheidsbeding verpanding niet uitsluit, tenzij uit de formulering blijkt dat ook onverpandbaarheid is beoogd. De tweede rechtsvraag die wordt beantwoord, is of de vorderingen van de VOF ten tijde van de faillietverklaring toekomstig waren. Hierover oordeelt het hof dat de vordering uit hoofde van de participatierekening toekomstig was, omdat uit de statuten blijkt dat slechts betaling plaatsvindt nadat de algemene vergadering daartoe heeft besloten op voorstel van het bestuur. De vordering uit hoofde van de ledenlening was niet toekomstig, omdat de aanspraak tot terugbetaling van de ledenlening reeds bestond op basis van de statuten.

Rechtbank Den Haag 29 mei 2020, INS 2020-0170
ABN AMRO heeft een pandrecht op de vorderingen van een failliete vennootschap. De bank heeft de curator verzocht een brief af te geven waarin de debiteuren te kennen wordt gegeven dat zij bevrijdend kunnen betalen aan de pandhouder, omdat dit de incasso van de vorderingen bespoedigt. De curator heeft dit verzoek afgewezen. Daarnaast heeft de curator de bank een termijn gesteld waarbinnen de bank de vorderingen geïnd moet hebben. De bank dient een artikel 69-verzoek in. Naar het oordeel van de rechter-commissaris is de curator niet gehouden de debiteuren ervan te overtuigen dat zij aan de pandhouder kunnen betalen. Wel verbiedt de rechter-commissaris de curator om na ommekomst van de termijn over te gaan tot inning van de vorderingen. Weliswaar is de bank niet altijd voortvarend te werk gegaan, maar zij heeft zich niet gedragen als een talmende separatist. De inning is een tijdrovend klus, omdat veel debiteuren zich in het buitenland bevinden en veel vorderingen inhoudelijk worden betwist.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief of de website www.ins-updates.nl, dan kunt u mailen naar ins-updates@budh.nl.

Met vriendelijke groet,

Erik de Kloe
Hoofdredacteur INS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank