Naar boven ↑

Update

Nummer 11, 2021
Uitspraken van 21-05-2021 tot 03-06-2021
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. H.J. de Kloe, mr. E. Ayerdem, mr. R.J.H. Berghuis, mr. J.O. Bijloo, mr. S.J. van den Boogert, mr. A.D. van Dalen, mr. J. van den Dolder, mr. N. Gamliƫl, mr. G.P. van Hooft, mr. I.F.M. Lakwijk, mr. K.C.S. Meekes, mr. A.M.H. Nolte, mr. J.E. van Nuland, mr. W.P.IJ. Overgoor, mr. B.S. Pronk, mr. dr. S. Renssen, mr. D.R.C. Smit, mr. W.T.N. Vlasveld, mr. J.H.M. van de Wiel en mr. S. Zonneveld.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe INS Update aan. Zie ook onze site met een overzichtelijke database per onderwerp van alle relevante rechtspraak: www.ins-updates.nl.

Rechtspraak
Hierbij ontvangt u de voor u geselecteerde jurisprudentie. Graag wijs ik u in het bijzonder op de volgende uitspraken.

Rechtbank Den Haag 25 mei 2021, INS 2021-0155 ADO Den Haag
ADO Den Haag verzoekt om afkondiging van een afkoelingsperiode, aanwijzing van een herstructureringsdeskundige en een machtiging op grond van artikel 42a Fw voor een transferovereenkomst met betrekking tot speler M. van Ewijk. Een akkoord onder de WHOA heeft naar het oordeel van de rechtbank meerwaarde voor de gezamenlijke schuldeisers, omdat een faillissement – het alternatief – zal leiden tot verlies van de licentie betaald voetbal en daarmee tot noodgedwongen staking van de kernactiviteit van ADO. Een van de voorgedragen herstructureringsdeskundigen wordt aangesteld. Dat hij eerder ook betrokken was bij ADO is geen bezwaar, omdat de bestuur- en aandeelhoudersstructuur sindsdien is gewijzigd. Ook wordt de afkoelingsperiode afgekondigd. Het verzoek om een machtiging ex artikel 42a Fw wordt afgewezen, omdat de transferovereenkomst niet is gesloten om (de voorbereiding van) het akkoord te financieren.

Hoge Raad 21 mei 2021, INS 2021-0156
Deze zaak over bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 23 Wet Bpf 2000 komt voor de tweede keer bij de Hoge Raad. In deze uitspraak staat de vraag centraal of bestuurders aansprakelijk kunnen worden gehouden voor onbehoorlijk bestuur dat heeft plaatsgevonden nadat melding van betalingsonmacht is gedaan. Uit de wettekst lijkt te volgen van niet, omdat sprake moet zijn van onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van de mededeling. De eerste keer oordeelde de Hoge Raad dat een melding van betalingsonmacht in beginsel niet opnieuw hoeft te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand. Hiermee strookt dat een bestuurder ook aansprakelijk kan zijn voor onbehoorlijk bestuur dat heeft plaatsgevonden na het tijdstip van de mededeling. De periode van drie jaar uit artikel 23 lid 3 Wet Bpf 2000 wordt dan berekend naar het moment waarop een mededeling van betalingsonmacht voor een specifieke bijdrage uiterlijk moest plaatsvinden als de eerdere mededeling niet was gedaan.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 mei 2021, INS 2021-0157
Drie vennootschappen zijn aandeelhouder van MyHealthCares B.V. (‘MHC’). Twee aandeelhouders (HPI en gedaagde 1) houden elk 15% van de aandelen, de overige 70% wordt gehouden door EPI. Bestuurder van MHC zijn gedaagde 1 en een natuurlijk persoon die gelieerd is aan EPI. In deze procedure acht de rechtbank op vordering van EPI gedaagde 1 en haar bestuurder (gedaagde 2) en HPI aansprakelijk, omdat zij het faillissement van MHC hebben uitgelokt met als doel de activiteiten van MHC zonder EPI voort te zetten. Gedaagde 1 is als bestuurder aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Op grond van artikel 2:11 BW is ook gedaagde 2 aansprakelijk. Omdat gedaagde 2 de verweten handelingen heeft verricht in samenspraak met een bestuurder van HPI, is HPI aansprakelijk op grond van artikel 6:166 wegens handelen in groepsverband met gedaagde 2.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief of de website www.ins-updates.nl, dan kunt u mailen naar ins-updates@budh.nl.

Met vriendelijke groet,

Erik de Kloe
Hoofdredacteur INS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank