Naar boven ↑

Update

Nummer 10, 2025
Uitspraken van 24 april 2025 tot 8 mei 2025
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. H.J. de Kloe, mr. E. Ayerdem, mr. R.J.H. Berghuis, mr. J.O. Bijloo, mr. S.J. van den Boogert, mr. A.D. van Dalen, mr. J. van den Dolder, mr. N. Gamliël, mr. C.M.A. Knoben, mr. I.F.M. Lakwijk, mr. K.C.S. Meekes, mr. A.M.H. Nolte, mr. J.E. van Nuland, mr. W.P.IJ. Overgoor, mr. B.S. Pronk, mr. dr. S. Renssen, mr. D.R.C. Smit, mr. W.T.N. Vlasveld, mr. J.H.M. van de Wiel en mr. S. Zonneveld.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe INS Update aan. Zie ook onze site met een overzichtelijke database per onderwerp van alle relevante rechtspraak: www.ins-updates.nl.

Rechtspraak
Hierbij ontvangt u de voor u geselecteerde jurisprudentie. Graag wijs ik u in het bijzonder op de volgende uitspraken.

Rechtbank Amsterdam 4 april 2025, INS 2025-0087
De rechtbank spreekt op verzoek van diverse schuldeisers het faillissement uit van een Nederlandse financieringsmaatschappij die tevergeefs heeft gepoogd een WHOA-akkoord aan te bieden. De groep waarvan de financieringsmaatschappij onderdeel uitmaakt, is verwikkeld in een Braziliaanse insolventieprocedure. In de VS heeft een Bankruptcy Court geoordeeld dat alle entiteiten die bij deze procedure zijn betrokken voor het doel van de Chapter 15-procedure (een erkenningsprocedure) COMI hebben in Brazilië. De rechtbank acht zich hier echter niet aan gebonden en oordeelt dat de Nederlandse financieringsmaatschappij COMI heeft in Nederland. De rechtbank acht zich daarom bevoegd. De financieringsmaatschappij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid om het faillissement aan te vragen wordt misbruikt, omdat het verzoek uitsluitend zou zijn ingediend om de eigen positie in de Braziliaanse procedure veilig te stellen. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Het belang van verzoekers is erin gelegen dat hun positie – en die van de schuldeisers van de gehele groep – wordt veiliggesteld via de aanstelling van een curator.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 april 2025, INS 2025-0094
In deze uitspraak staat ter discussie of de aandeelhouder van de failliete vennootschap Ladessa B.V. een rechtsgeldig pandrecht heeft op debiteuren, de handelsnaam en klantcontracten. De rechtbank oordeelt dat een op 29 maart 2024 geregistreerd pandrecht terecht door de curator is vernietigd op grond van artikel 47 Fw. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of diverse vorderingen al dan niet absoluut toekomstig waren op het moment van de daarvoor geregistreerde pandakte (9 februari 2024). De rechtbank oordeelt onder meer dat een bestaande rechtsverhouding kan voortvloeien uit een bestendige handelsrelatie, ook als klanten niet verplicht zijn af te nemen. Verder oordeelt de rechtbank dat het niet mogelijk is op klantcontracten een pandrecht te vestigen. Het is wel mogelijk op een handelsnaam een pandrecht te vestigen. De curator is echter niet aansprakelijk voor het verkopen van de handelsnaam, omdat het pandrecht zaaksgevolg heeft. De pandhouder heeft daarom geen schade geleden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 april 2024, INS 2025-0088
De faillietverklaring van een vennootschap wordt in hoger beroep bekrachtigd, ondanks het feit dat de vordering van de aanvrager inmiddels is voldaan. De schuldenaar verkeert namelijk nog steeds in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Het verweer dat de rechtbank niet had moeten beslissen op zittingsplaats Zutphen maar Arnhem, wijst het hof van de hand. Op grond van het zaaksverdelingsreglement worden faillissementsverzoeken beoordeeld in Zutphen. Zelfs als het verzoek op de verkeerde zittingsplaats was behandeld, zou dit niet leiden tot ‘onbevoegdheid’ van de locatie, nu de relatieve bevoegdheid betrekking heeft op de rechtbank en niet op de locatie.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar juridisch@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Erik de Kloe
Hoofdredacteur INS Updates

Hof

Rechtbank